Hoe kunnen we een gebied nog beter geschikt maken voor de grutto of patrijs? En waar liggen de kansen voor uitbreiding van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb)? Digitale habitatscorekaarten helpen om beter inzicht te krijgen in de kwaliteit op gebiedsniveau en daarmee om het beheer nog doelgerichter in te zetten. Dat is één van de conclusies van de pilot Doelgericht ANLb. Wel zijn er nog verbeteringen nodig voor de kaarten in de praktijk kunnen worden gebracht.
De pilot Doelgericht ANLb heeft tot doel om de focus op individuele percelen en beheereenheden te verruimen naar de kwaliteit van habitats voor doelsoorten op gebiedsniveau. Zo wordt duidelijk hoe en waar de habitatkwaliteit in bestaande ANLb-gebieden kan worden verbeterd en wat de kansen zijn voor toepassing van ANLb in nieuwe gebieden. Dat laatste is temeer interessant nu er substantieel extra budget voor het ANLb beschikbaar komt. De pilot is een samenwerking tussen de agrarische collectieven ANOG en Natuurrijk Limburg, en BoerenNatuur, en wordt gefinancierd door de Europese Unie en het ministerie van LVVN.
Habitatscorekaarten
Eén van de onderdelen van de pilot is het onderzoek naar gebruik van habitatscorekaarten die meer inzicht geven in de kwaliteit van de habitat en daarmee de inzet van beheermaatregelen kunnen optimaliseren. De ontwikkelde habitatscorekaarten geven informatie over de indicatoren die van belang zijn voor habitatkwaliteit van bepaalde soorten, zoals graslandproductiviteit, openheid, gewasdiversiteit, geschikte broedgewassen, groenblauwe dooradering, kleinschaligheid van percelen en structuur van opgaande begroeiing. De onderliggende kaartbeelden maken gebruik van een geografisch informatiesysteem (GIS), waarmee informatie over de verschillende indicatoren van een gebied kan worden verzameld en geanalyseerd.
Met de patronen, waarden en onderlinge relaties uit de kaarten krijgt een gebiedscoördinator een beter beeld van het gebied als geheel. De kaarten geven informatie over het gehele werkgebied, dus inclusief percelen zonder ANLb en inclusief niet-agrarische elementen zoals bermen en dijken. Ze zijn dus niet bedoeld om de kwaliteit van het gecontracteerde beheer te meten. De kaarten zijn ontwikkeld voor de ANLb-leefgebieden open grasland, open akker en dooradering.
Ze kunnen worden ingezet als hulpmiddel voor de agrarische collectieven bij het uitstippelen van de langjarige beheerplanning, bij tussentijdse evaluatie en optimalisatie van het beheer op landschapsschaal en bij een bredere, gebiedsgerichte aanpak waarbij ook andere beheerders (terreinbeherende organisaties (TBO’s) waterschappen, gemeenten) worden betrokken. Daarnaast kan de geschiktheid van nieuwe gebieden voor toepassing van het ANLb worden verkend.
Breder perspectief op leefgebieden
Om te kijken of de kaarten en bijbehorende sets van indicatoren praktisch bruikbaar zijn en een goed beeld geven van het gebied, is de toepassing van de kaarten en indicatoren in zeven gebieden verspreid over vier collectieven getest. Eén van de testgebieden is het weidevogelgebied Kamperveen, waar Boerennatuur Noordwest Overijssel actief is.
“Eén van de belangrijke voordelen van de habitatscorekaarten is dat ze helpen om een breder perspectief te krijgen op de leefgebieden”, legt Joachim van der Valk, directeur van Boerennatuur Noordwest Overijssel, uit. “In plaats van alleen te kijken naar specifieke doelsoorten zoals de grutto, kunnen de kaarten bijdragen aan het optimaliseren van het leefgebied voor een breed scala aan soorten, zoals bijvoorbeeld boerenzwaluwen, graslandvlinders of bepaalde bijensoorten. Door de focus te verleggen naar de habitatkwaliteit in het algemeen, kan het beheer ten goede komen aan een groter aantal diersoorten.”
Inzicht in natuurbeheer
“Ook zijn de kaarten een hulpmiddel om de kwaliteit van het beheer te verbeteren”, gaat Van der Valk verder. “Ze bieden inzicht in hoe goed het huidige beheer ‘scoort’
ten opzichte van de optimale habitat, en waar er kansen liggen om het gebied te verbeteren. Zo werd in het gebied dat wij inbrachten bijvoorbeeld duidelijk dat een deel van de beheerde percelen in het testgebied graslanden zijn die nog steeds hoogproductief zijn en dus minder geschikt voor de beoogde habitatkwaliteit. Dit inzicht helpt om gericht beheermaatregelen te nemen die bijdragen aan het gewenste productieniveau van de graslanden.” Ook ontdekte Van der Valk bijvoorbeeld dat bepaalde extensieve graslandpercelen, die mogelijk waardevol zouden kunnen zijn voor natuurbeheer, momenteel niet onder beheer vallen.
“Door dit soort inzichten kunnen collectieven hun beheerstrategie bijsturen en zich richten op percelen die meer potentie hebben voor natuurdoelen. We kunnen bijvoorbeeld op de percelen met een hoge productiviteit eerst ontwikkelingsbeheer toepassen, waarmee de invloed van hoogproductieve grassen wordt verlaagd, om andere soorten in de grasmat de kans te geven, voordat we kunnen overstappen naar extensiever beheer.” Hij noemt het verder een mooie manier om een beeld van het gebied te krijgen, ook waarop geen ANLb ligt en je als gebiedscoördinator minder of geen zicht hebt.
Ook leverde de testronde waardevolle verbeterpunten op om de kaarten nog beter toe te spitsen op
de praktijk. Bijvoorbeeld informatie over welke indicatoren nog ontbreken, over aanpassing van de prestatieklassen en over de mogelijkheden tot bundeling van alle informatie in één overzichtskaart. Ook kwam naar voren dat de kaarten niet in de plaats komen van veldobservaties, maar juist als aanvulling daarop. Ze ‘objectiveren’ als het ware de veldkennis van de collectieven en geven hierop waardevolle aanvullende informatie.
Praktijk en beleid
Behalve aan de ontwikkeling van de indicatoren en kaartbeelden heeft de pilot gewerkt aan de beleidsmatige kant. Want hoe maken we het mogelijk om op gebiedsniveau te gaan werken? Daarvoor is nodig dat ook de verantwoording en controles door de overheid op gebiedsniveau plaatsvindt. Nu ligt hier de focus op niveau van percelen en beheereenheden en vooraf vastgestelde datumgrenzen, een werkwijze die knelt bij een collectief stelsel als het ANLb.
Het werken aan habitatkwaliteit moeten leidend zijn voor effectief beheer, niet de controle en handhaving. De pilot heeft hierover gesprekken gevoerd met het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), provincies en Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), en heeft medewerkers van deze partijen ook meegenomen het veld in. Dit gaf de overheden een goed beeld van waar collectieven in de praktijk tegenaan lopen en welke mogelijkheden er zijn voor verbetering.
De aanwezige vertegenwoordigers van de provincies zagen in Kamperveen al snel perspectieven voor een bredere inzet van deze manier van werken. Zo kan de habitatkwaliteit een waardevolle aanvulling vormen op de monitoring die nu wordt uitgevoerd door provincies en collectieven. Ook Van der Valk ziet deze meerwaarde: “De kaarten kunnen helpen om aan te tonen welke onderdelen van de habitat goed worden beheerd en waar nog verbeteringen nodig zijn. Dit is van groot belang in de jaarlijkse evaluaties die collectieven hebben met provincies.
Door duidelijk te maken waar vooruitgang is geboekt of waar nog werk aan de winkel is, kunnen de collectieven samen met de agrariërs en gebiedspartijen plannen maken voor verdere verbeteringen.” En hierbij zijn alle partijen gebaat: collectieven worden dan beter in staat gesteld effectief te werken aan overheidsdoelen.
Aanvullend, maar niet vervangend
Van der Valk geeft aan dat er vanuit de praktijk veel vraag is naar dit soort tools. “We zoeken daarom nu naar manieren om de habitatkaarten beschikbaar te maken voor collectieven,” zegt hij. “Het is belangrijk dat we eerst een goede basis leggen, zodat het instrument optimaal kan ondersteunen bij het werk van de collectieven.” En hoewel habitatkaarten veel potentieel bieden, benadrukt Van der Valk dat ze het veldwerk niet volledig kunnen vervangen. “Het is belangrijk dat we ook in het veld blijven kijken,” zegt hij.
“De kaarten zijn een mooie aanvulling, maar het blijft cruciaal dat veldcoördinatoren zelf in het veld aanwezig zijn om de situatie goed te beoordelen. De combinatie van digitale tools en veldkennis lijkt de sleutel tot succes in het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden voor de diverse doelsoorten in het agrarisch natuurbeheer.”
Meer weten over de pilot Doelgericht ANLb? Klik dan hier.